top of page

De Slag om "Ligny"

Een artikel over kaarten. Hoe het spel kaarten je leven kan beïnvloeden of is het andersom? Beslist de moeite om te lezen.

Ik pas Ik pas Ik pas Ik pas Al decennialang weerklinkt elke donderdagavond ergens in een Antwerps café deze openingszin uit Exit, het boek van Ivo Michiels. Vier mannen en een vrouw – maar een echte vrouw die rookt en drinkt en op de flipperkast speelt en bulderlacht en over sport filosofeert als een doorgewinterde darts-kampioen – buigen zich over hun kaarten en hopen op een betere hand. Opnieuw wordt er gedeeld én gepast. En opnieuw. Tot Tanja, die het geduld niet kan opbrengen om op de perfecte hand te wachten, haar troepen tot de orde maant en met de autoriteit van een lerares geschiedenis die een rumoerige klas tot bedaren brengt, zegt: ‘Komaan gasten. Ni zeveren: spelen! Ik vraag hartes.’ ‘Hartes mee’, mompelt een sluwe vos uit Boom die van op-de-kar-springen zijn raison d’être heeft gemaakt en daarbij kijkt met een blik die – mocht de gok verkeerd uitdraaien – al op voorhand de schuld bij zijn ploeggenote legt. ‘Koekes?’ vraagt een wanhopige stem, die in een moment van zwakte maling heeft aan correct Nederlands. ‘Koekes mee’, sust ingenieur Carl, nadat hij alle andere opties heeft overwogen en te licht bevonden. De eerste kaart wordt gespeeld van ons zoveelste partijtje kleurenwiezen. Kleurenwiezen is een spel met vier spelers en tweeënvijftig kaarten en op het einde wint een Belg. Kleurenwiezen is de voorloper van bridge, zit bijzonder complex in elkaar en je raakt er een leven lang niet op uitgekeken. Het begon allemaal eind jaren tachtig – net nadat The Smiths waren gesplitst – in de Fakbar van Letteren en Wijsbegeerte. Op maandagavonden werden urgente wereldproblemen enkele uren on-hold gezet en bogen briljante geesten zich over de vraag of ze miserie dan wel abondance moesten gaan. De kern van de kaartclub zag daar, terwijl een fanatieke barman te lang en te luid de The Sex Pistols speelde, het levenslicht. En omdat historici ruimhartige mensen zijn, mochten zelfs ingenieurs zich aansluiten, zonder dat er meewarig over hun gecijfer en getalm werd gedaan. Na de Leuvense jaren zwermden enkele stichtende leden van de kaartclub over de wereld uit, maar nadat ze voldoende vintage Porto op stranden in North-Carolina hadden gedronken en salsa hadden gedanst met femmes fatales in Boca China, bleek dat het geluid van tram 8 node werd gemist. Bijna iedereen meerde weer in de Metropool aan en de draad van toen werd heropgepikt. Maandagavonden werd donderdagavonden en voor de rest bleef alles bij het oude – alleen de kroeg waar de kaarten werden geschud en gedeeld, veranderde elk decennium. Als vitale twintigers speelden we in den Herck – waar eenzame vijftigers aan de toog hoopten indruk te maken op het barmeisje; een hoop waar wij spottend op neerkeken, zonder te beseffen dat deze enkele knipogen later ook de onze zou zijn; als zoekende dertigers met opgroeiende kinderen hadden we eerst een vaste tafel in Kapitein Zeppos en later in de legendarische en helaas ter ziele gegane Gounod. De Gounod lag in de schaduw van de Bourlaschouwburg en voor de ramen hingen rode gordijnen op het late sluitingsuur te wachten. De afgebladerde muren waren doordrongen van de nicotine van grootsprakerige acteurs die handgebarend uitlegden waarom de toekomst van de podiumkunst bij hen begon. Wannes Van de Velde was een vaste klant. Hij dronk er aan de toog spa rood, glimlachte mysterieus en schreef over de sfeer die in de kroeg hing een parel van een lied: Café met Rooi’ Gordijnen. oep de maermerwitte tafel in den doenkermave wijn in gedachte zonder woorde in de schaduw zonder pijn We waren door de wol geverfde dertigers en waanden ons onverwoestbaar. De eigenares van de Gounod had een zwak voor onze afgetrainde kleurenwies-lichamen en stond erop dat we het kaartmatje van haar vader zaliger, dat sinds de ondergang van het avondland geen mattenklopper meer had gezien, zouden gebruiken. Hoe we ook betoogden dat het te veel eer was, aan haar dwingende gunst viel niet te ontkomen en hoestend en kuchend, pasten en deelden we tot een kot in de nacht. Ook barman Bart – die later een blitzcarrière als verzorger van polopaarden zou maken en de wilde haren van een beach boy combineerde met de laconieke levensvisie van een horeca-krijger – kwam graag bij ons staan. Zo kon hij even ontsnappen aan de hoogdravende gesprekken van de lokale culturele iconen die de doorgang naar de toiletten versperden en het roerend met elkaar oneens waren. ‘Wat doet het deugd om te horen dat jullie het over normale onderwerpen hebben: voetbal, wielrennen, de K-waarden van thermopane ramen en onbereikbare vrouwen.’ Het waren ook onuitputtelijke onderwerpen en als om drie uur ’s nachts de rode gordijnen werden dichtgetrokken, strompelden we discussiërend en schaterlachend naar het Kiekekot op de Grote Markt, bestelden kip, dronken hun beruchte Chateau Migraine en bedachten geniale televisieprogramma’s die ons allemaal onmetelijk rijk zouden maken zodat we de rest van ons leven geen klap meer hoefde uit te voeren en ons enkel zorgen moesten maken indien Gerd uit Boom hartes meeging. Met de kaarten in de hand slaagden we er moeiteloos onze diepste zielenroerselen te ontbloten. Aanschuiven op donderdag in de Gounod was als een wekelijks bezoek bij de psychiater: alles werd besproken, geen onderwerp was taboe – zelfs het proces niet dat Carl tegen een groothandelaar in raamprofielen voerde en waar de Belgische justitie slechts tien jaar voor nodig had om tot een nietszeggend vonnis te komen. Het waren legendarische nachten. Zo schoof op een keer de vrouwelijke fanclub van Jan Leyers bij ons aan tafel aan en de dames raakten zo begeesterd door de onzin die wij kaarters uitkraamden dat ze geen oog meer hadden voor de knapste filosoof van de Lage Landen. Maar de tijdsgeest was onverbiddelijk en ook deze toevluchtshaven moest wijken en in de bar waar Wannes ooit onsterfelijke dichtregels had bedacht, kan je nu Britse streepjes-hemden kopen. De Gounod sloot definitief de deuren, vader’s kaartmatje werd opgeborgen en wij vonden een nieuw onderkomen in Dansing Chocola, waar we – ondanks het verglijden der jaren – nog altijd hoopten indruk te maken op de barmeisjes van dienst. En toch. Waar ik me vroeger kon vergapen aan elke glimp van vrouwelijk finesse, kijk ik nu meer en meer gebiologeerd naar mijn kaarten. Zal ooit de dag aanbreken dat ik een tragische schoonheid als Romy Schneider niet meer opmerk en denk: ‘Maar kijk nu toch eens wat een schitterende kaarten. Ik vraag klaveren!’ Tijdens het schudden en delen, wachtend op een solo slim, geraakten onze levens en dat van de wereld rondom ons in een stroomversnelling. Onze kinderen werden geboren en groeiden op tot jongvolwassen, klaar om op hun beurt hun vleugels uit te slaan; keukens en badkamers werden verbouwd; wielergoden werden betrapt op doping en hoogwaardigheidsbekleders beloofden met gladgestreken gezichten de problemen grondig te zullen aanpakken; huwelijken liepen op de klippen of hervonden een tweede adem; Loudon Wainwright III vergat een wereldhit te schrijven; ouders, vrienden en geliefden stierven; en Henri Balenga stopte met voetballen. De heilige donderdagavonden kwamen en gingen en de wilde nachten van weleer werden gezapiger. Tot het iemand van ons ter ore kwam dat er sinds kort jaarlijks een wereldkampioenschap kleurenwiezen werd georganiseerd. Niet, zoals mijn moeder dacht, in Rio de Janeiro of in Monte-Carlo – maar in waarlijk exotische oorden zoals Zandhoven. In 2019 zou het WK in Ligny doorgaan – een dorpje in Waals-Brabant waar Napoleon zijn laatste veldslag won voor hij vol goede moed naar Waterloo vertrok – en binnen de kortste keren hadden we ons ingeschreven in de verwachting geschiedenis te zullen schrijven. Vanaf dan sloop er een nieuwe dynamiek in de kaartclub. De leden bestudeerden aandachtig de reglementen van het wereldkampioenschap, geraakten niet wijs uit het complexe puntensysteem, hoopten de praktische uitvoering aan de ingenieurs van het team te kunnen overlaten en verbaasden zich over het helse speeltempo dat aan de kandidaat-wereldkampioenen werd opgelegd. Zestien spelletjes in zeventig minuten en dat drie voorrondes lang! Nadien werd het ritme nog opgevoerd. Alleen al bij het napluizen van het reglement trapten we op onze adem. Ons gemiddelde, na vijfendertig jaar warm draaien in de coulissen, was twee spelletjes per uur – inclusief het oplossen van het mondiale energievraagstuk en het koppig blijven passen tot Tanja het op haar heupen kreeg. Het moge duidelijk zijn: wilden we kans maken op goud, dan moest er geoefend worden en Dansing Chocola werd omgedoopt tot trainingscentrum. Strak in het pak werd er geen donderdagavond-training meer overgeslagen en in plaats van de gebruikelijke zware bieren, dronken we thee en spa blauw. Of – voor de atleten met een hoger rock ’n roll-gehalte – Palm N.A. Want één wijze raad uit het tien pagina’s tellende document had speciaal onze aandacht getrokken: de bar in het Centre Communal van Ligny opende weliswaar om 9.00 uur, maar – beste Olympiërs – probeer tot aan de lunch de inname van zware kasteelbieren te beperken. Maar wie waren dan de sporthelden die, na de wereldtitel hockey, opnieuw goud gingen bemachtigen voor ons dankbare vaderland ? Laat ik ze kort aan u voorstellen. In de eerste plaats ingenieur Carl, een minutieuze kleurenwiezer die elke stap tien keer overdenkt en bewegingloos als een Sfinks voor zich uit kan staren – tot hij de juiste kaart trekt en de tegenstanders schaakmat zet; verder competitiebeest Filip, die inzicht aan strijdvaardigheid koppelt en maar één nadeel heeft: zijn gezicht is een open boek en de twinkeling in zijn ogen verraadt elke kaart die hij tegen zijn borst gedrukt houdt; de onvoorspelbare Gerd – bijgenaamd de Jim Morrison van Boom – die geniale invallen afwisselt met onbegrijpelijke flaters én de nijging niet kan onderdrukken harten mee te gaan; en tot slot ikzelf: de enige buitenlander in de selectie en dus genetisch benadeeld – meer een dromer, dan een killer. Maar elk Dream Team heeft zijn zwakke schakel. Jammer genoeg moest onze intuïtief beste kaarter, Bart uit Cannes, forfait geven. Met zijn pokerface erbij speelde de concurrentie voor een verre ereplaats. De grote dag naderde en niets werd aan het toeval overgelaten. Een tijdlang overwogen we om op afzondering te gaan in Zandhoven – het epicentrum van de kaartwereld. Zeg maar het Athene van de Kempen. Maar uiteindelijk reserveerden we suites in een Golf & Resort hotel vlakbij Ligny, waar we de internationale pers na het behalen van de titel in stijl konden te woord staan. Zonder dat we er veel voor hadden moeten doen, was het opeens negentien januari 2019 en Filip pikte zijn ploeggenoten voor het ochtendrieken op. De zon scheen met een in België zelden gezien geldingsdrang, maar desalniettemin steeg het stressniveau in de auto na elke vermalen kilometer. Gerd had, om de zenuwen te bedaren, vijf flessen alcoholvrije cava meegenomen. In het resterende vrije uur borstelde iedereen ijverig zijn Franse kaartterminologie op – en pas toen bleek dat ik de weken voordien de verkeerde woordenschat had ingestudeerd. Terwijl het feeërieke Vlaamse hinterland voorbij gleed, ging het maar van trèfle, pique, je t’emballe, passe trou en niemand – zelf Carl niet – begreep de puntentelling die organisator Aloïs – bestaat er een mooiere naam voor de president van een kaartbond? – had bedacht. De spiekbriefjes werden weggestoken en Gerd – die zich kan verliezen in complexe theorieën – verzekerde ons dat het het beste was om, in het licht van eeuwige roem, zoveel mogelijk te passen. Een tactiek die hij, in hoofdletters en met uitroepteken, bovenaan zijn spiekbriefje had geschreven. VEEL PASSEN! Je passe! Ruim op tijd parkeerden we voor de deur van het Centre Communal de Ligny en terwijl bussen af- en aanreden om de andere deelnemers te droppen, was het moment gekomen om de tegenstand te monsteren. Het was dan wel een wereldkampioenschap, toch zagen we verdacht veel typisch Belgische koppen. Weinig Aziaten en Afrikanen en latino’s hadden zich ingeschreven en ook de rest van de wereld – een obligate Ier en een halve Nederlander niet te na gesproken – blonk uit door afwezigheid. Niet getreurd. De Lambik’s verzamelden aan de bar en de belangrijkste regel uit het reglement werd al meteen en masse overtreden. Nog voor het ontbijt kapte de concurrentie de eerste zware kasteelbieren achterover. Ik was op van de zenuwen, want de mannen en vrouwen (zeer talrijk trouwens) die voorbij slenterden, zagen er stuk voor stuk uit als echte kaartkampioenen en ik voelde me een bleu. Carl zag het echter hoopvol in: ‘Hoe het hier ook afloopt: we worden in ieder geval wereldkampioen bij de beloften.’ Vanaf de kansel spraken de organisatoren de deelnemers toe. Er werd nogmaals aanbevolen om het drankmisbruik binnen de perken te houden en zoals bij elke Olympische spelen werd ook nu onderstreept dat deelnemen bijna net zo belangrijk was als winnen. Aloïs – een rijzige, stijlvolle zestiger – gaf een keurige maar beetje slaapverwekkende toespraak waar niets op af te dingen viel. Zijn Waalse tegenpool – die half zo groot en dubbel zo breed was en de looks van een succesvolle dorpsslager had – dacht ook een microfoon nodig te hebben. Een misverstand. Hij brulde zo luid dat ze tot in Zandhoven de punten en komma’s van het op vier januari nog aangepaste reglement konden volgen. Hij vuurde zijn toehoorders aan, verklaarde het wereldkampioenschap voor geopend en met de energie van een tweede jeugd nam de derde leeftijd achter de speeltafels plaats.

Is dit de catwalk van Milaan? Is dit de preselectie van Temptation Island? Is dit een Olympisch dorp? Nee, het is het WK-kleurenwiezen 2019. Team Dansing Chocola verspreidde zich over de rest van het deelnemersveld en we wensten elkaar geluk. Aan mijn tafel verscheen een oude, verrimpelde man uit Mons met een brilletje – die gelukkig meteen voorstelde om de puntentelling op zich te nemen. Verder bestond de tegenstand uit een opgewekte zestiger die zijn tweede Leffe Blond van de dag als een talisman vasthield en een dame die je pas na drie Duvel’s een frisse verschijning zou kunnen noemen. De kaarten werden geschud en de voertaal was Frans. De zenuwen gierden door mijn keel. Ik had het gevoel in de negentigste minuut een beslissende penalty te moeten trappen en nadat het startschot was gegeven, dansten de kaarten en onbekende uitdrukkingen met de snelheid van F-1 bolide in het rond. ‘Passe trou!’ ‘Passe trou!’ ‘Passe trou!’ ‘Passe trou!’ ‘Premier’ ‘Deuxième’ ‘Trèfle” Tu demande trèfle? Je t’emballe!’ Nog voor ik mijn kaarten op kleur had gestoken, waren we al vier slagen verder en bekroop mij het gevoel op een verlaten perron vruchteloos vertrekkende treinen achterna te hollen. Het ging zo razendsnel vooruit dat mijn hersenen telkens enkele tellen te laat begrepen wat er allemaal aan de hand was. Ik was op van de zenuwen, verontschuldigde me voor mijn gestuntel en drie Franstalige armen legden zich troostend op mijn schouder. ‘Mais calme-toi, gamin, het is maar een spel.’ Gerd, die voor mij zat, draaide zich om en zei: ‘Ik speel hier met de daver op mijn lijf. Ik heb nog nooit in mijn leven zoveel stress gehad. Bij elke aarzeling krijg ik commentaar en elke fout wordt genadeloos afgestraft. Die man voor mij, die kan mij wel dood bliksemen.’ Onder zijn bril keek inderdaad een teleurgestelde negentiende-eeuwse schooldirecteur Gerd verwijtend aan, zich afvragend welke inval van Jim Morrison hem nu weer naar de verdoemenis zou leiden. Vanaf dan ging het snel. Elke zeventig minuten weerklonk de bel, het signaal om aan een andere tafel plaats te nemen en de handen van nieuwe tegenstanders te schudden. In de tweede voorronde zat ik naast een weergaloze kaarter, maar tot zijn verdriet bleek dat bij kleurenwiezen ook de factor geluk meespeelt. Hij had de kennis, ik kreeg de kaarten. En hoe meer ik – ondanks mijn gehannes – iedereen naar huis speelde, hoe gefrustreerder hij werd en hoe meer hij zich een professorale-air aanmat. ‘Luister naar mij: je moet het niet zo, maar zo doen. Trouwens in het vorige spel, tijdens de zevende slag, deed je dit en dat verkeerd en patati en patata…’ ‘Oui monsieur. Vous avez tout à fait raison, monsieur le professeur…’ Ondanks zijn docerende toon, schoot mijn puntenaantal de hoogte in en na een riante overwinning kon er nauwelijks een verbitterd proficiat van af. De teamgenoten van Dansing Chocola opgezocht en Carl – intrinsiek onze beste speler – zat compleet murw geslagen aan een tafel, omringd door drie topatleten die monter de vierde leeftijd naderden. Zelden bood iemand een afgepeigerde aanblik. Alsof de Sfinks net een woestijnmarathon had gelopen. ‘Die gasten kunnen kaarten, da houde ni voor mogelijk! Ze hebben me echt van het kastje naar de muur gespeeld. Vooral die met zijnen bochel. En bij elke misrekening van mij maar van zijn oren maken en constant, bij de minste twijfel, zijn arm de lucht in steken en “Appeler le jury! Appeler le jury!” roepen in de hoop me strafpunten aan te smeren.’ Carl lag er – ondanks een derde voorronde – uit, Gerd was al lang blij dat hij kon aanklampen en geen opvallende flaters beging en Filip deed het uitstekend. Het begon te dagen dat Team Dansing Chocola al bij al een solide indruk maakte tussen de absolute wereldtop. In de derde en laatste voorronde zat ik voor het eerst aan een tafel waarin Vlamingen de meerderheid vormden én mijn buurman – een Limburger met een goedmoedige uitstraling – fluisterde me toe dat hij op het vorige WK derde was geëindigd. Brons! Op het wereldkampioenschap in Zandhoven! Het was alsof ik werd uitgenodigd om achtergrondzanger bij Emmylou Harris te worden en besloot mijn voorkennis sluw uit te buiten en zoveel mogelijk op zijn kar te springen. Het tactische plan lukte wonderwel en zijn geruststellende blik – bij mij zijt ge veilig – gaf me vleugels en de punten werden moeiteloos binnengerijfd. Na de drie voorrondes viel het verdict. Filip en ik waren geplaatst voor de 1/4-finale en vooral: Team Dansing Chocola – veruit de jongste ploeg van het tornooi – eindigde bij een eerste deelname al meteen elfde, op drieëntwintig ploegen. Elfde! Het geluk kon niet op. Een glorieuze toekomst wenkte. De sporthelden belden naar het thuisfront en ook daar werden vreugdevuren ontstoken. Heel het gezegende jaar 2019 neemt onze kaartclub trots een prominente ereplaats in op de wereldranglijst. Wie had dat ooit durven denken, toen we in de Fakbar de barman vervloekten omdat hij voor de zoveelste keer Anarchy in the UK op volume tien speelde? Maar mentaal zat ik er compleet door. Na vier uur topsport en overmand door faalangst gooide ik de handdoek in de ring en gaf op. Wel werd ik door Aloîs gepromoveerd tot officiële huisfotograaf van het wereldkampioenschap en schoot ongegeneerd – want in functie – beelden van in gedachten verzonken atleten. Filip, weerbaar en competitief als steeds, stootte zelfs nog door tot de 1/2 finale. Maar omringd door de allerbeste kleurenwiezers van de eenentwintigste eeuw werd één kleine misrekening hem fataal en hij was – op de rand van eeuwige roem, net voor hij de hemel kon aanraken – definitief uitgeschakeld. Gelukkig kon de lichte teleurstelling – na een uitstekende maaltijd in het Golf & Resort Hotel – met een goed glas cognac bij het haardvuur worden doorgespoeld. Het overheersende gevoel onder de leden was fierheid en blijdschap. En tot diep in de nacht spraken we over de K-waarden van thermopane ramen én over de liefde.

De knappe gasten van de belofte-wereldkampioenen 2019. Eat your heart out, James Franco. Ondanks de diepe indruk die we hadden achtergelaten, kabbelde het leven verder. Donderdagavonden kwamen en gingen en telkens weer verzamelden we stipt om 21.23 uur in ons clublokaal, bestelden blonde bieren, haalden nootjes in de nachtwinkel, deelden kaarten uit, bekeken kritisch onze speelhand en pasten. Tot Jacques – de charismatische ziel van Dansing Chocola – bij ons kwam staan en, als een bezorgde délégué, vroeg hoe het allemaal was verlopen daar in het verre Ligny. We vertelden hem, geheel naar waarheid, over onze glansprestatie en dat de naam van zijn eetcafé dankzij ons nu wereldwijde faam genoot. Jacques – een spichtige verschijning met een verzorgde baard en een verleden als professioneel acteur – was met verstomming geslagen, verdween achter de toog en verscheen terug ten tonele met een wit blad papier en een pen en vroeg, deemoedig als een schooljongen: ‘Zou ik alstublieft een handtekening mogen hebben? Jullie zijn mijn helden.’ Hoe meer we over de slag van Ligny nadachten, hoe jonger we ons voelden en er klonk een nieuwe vitaliteit in de manier waarop we koekes vroegen. Op een avond had Jolanda me dringend nodig, wandelde door de voordeur van Dansing Chocola en zocht naar een tafel met kaartende heren. Op het eerste gezicht zag ze ons niet. ‘Nee, die kunnen het niet zijn’, dacht ze ‘want dat zijn allemaal vrouwen. Die bende is het ook niet want dat is een gemengd gezelschap en die tafel is het zeker niet want daar zitten vier oude mannen. Waar zouden ze zich toch verstoppen? O shit, jawel: het is weldegelijk die de tafel met oude mannen.’ Vier decennia harten vragen en harten meegaan had zijn tol geëist en de frisheid van onze jeugd leeft nog enkel in onze herinnering voort én in legendarische plekken als den Herck, Kapitein Zeppos, het Kiekekot en vooral in de voorgoed tot stof wedergekeerde Gounod. Maar is dat erg? We bekeken met een kennersblik onze kaarten, haalden voor zoveel grijze middelmaat onze schouders op en gingen weer over tot de orde van de dag: Ik pas Ik pas Ik pas Ik pas

260 weergaven0 opmerkingen
bottom of page